Hbo’ers met een migratieachtergrond hebben meer moeite om na afstuderen werk te vinden dan hbo’ers zonder die achtergrond. Hoe komt dat? Eind 2019 vroegen de ministeries van OCW en SZW kwalitatief onderzoeker Eva Klooster, lid van het Onderzoekerscollectief, om een offerte uit te brengen voor onderzoek dat zicht zou bieden op dit vraagstuk. De ministeries vroegen daarbij te kijken naar factoren die tijdens de studie en kort daarna mogelijk een rol spelen.
Eva zocht voor de offerte en de uitvoering van het onderzoek de samenwerking op met specialisten. Dat was in eerste instantie het Research Centrum voor Onderwijs en Arbeid (ROA) van de Universiteit van Maastricht. Onder auspiciën van de Vereniging Hogescholen voert het ROA jaarlijks de hbo-monitor uit. ROA werd de hoofdaannemer en nam een brede enquete af onder 8000 hbo-afgestudeerden, waarmee het onderzoek startte. Klooster Onderzoek & Advies, het bureau van Eva, was verantwoordelijk voor het kwalitatieve deel van het onderzoek, dat bestond uit 75 diepte-interviews, en de aanbevelingen.
Het rapport kwam in oktober 2020 uit met als een belangrijke conclusie dat het hbo meer kan doen voor gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Het onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat voldoende contact met docenten een positieve invloed heeft op de kans op stage en werk. Omdat studenten met een migratieachtergrond in de praktijk minder snel hulp vragen, blijken problemen met stages en discriminatie buiten het zicht van de opleiding te blijven. Wat daarnaast niet helpt bij het reageren op discriminatie is dat onderwijsprofessionals geen gedeeld beeld hebben van de problematiek. Soms lijkt dit paradoxaal genoeg het gevolg van de nadruk die het hbo legt op ‘eigen verantwoordelijkheid van de student’ en de sterke wens van onderwijsprofessionals om juist niet te willen stigmatiseren of verschillen te maken tussen studenten met en zonder migratieachtergrond.
Er kwamen op het rapport veel positieve reacties uit dit veld. Wat is volgens Eva hiervoor de verklaring?
Het rapport bleek voor veel hbo’ers en mensen die werkzaam zijn in het onderwijs herkenbaar en actueel. Ik kreeg veel reacties in de trant van: ‘eindelijk is hier aandacht voor’. Onze conclusies zijn confronterend, want we laten zien dat de basis voor ongelijke arbeidsmarktkansen vaak al tijdens de studie ontstaan. Dat we toch voornamelijk positieve reacties krijgen uit het onderwijsveld, komt door de kwantitatieve onderbouwing van ROA, in combinatie met een stevige kwalitatieve aanpak.
Eva licht toe waaruit deze kwalitatieve aanpak bestond:
We hebben echt geïnvesteerd in persoonlijk contact met studenten, afgestudeerden en professionals. Dat waren geen vluchtige telefonische gesprekken. We zijn met alle 75 respondenten in gesprek gegaan. Daarnaast zoek ik bij dit soort onderzoeken altijd samenwerking met partners uit de praktijk. Ik was in dit geval heel blij dat ik Dunja Monker, een docente met 25 jaar ervaring, gevraagd heb om mee te werken. Zij hield ons op de juiste momenten scherp op de praktijk van het onderwijs. Van grote meerwaarde was daarnaast ook de bijdrage van mijn collega uit het Onderzoekerscollectief, Gregor Walz, die veel ervaring heeft met het interviewen van werkgevers en veel kennis heeft van arbeidsmarktdiscriminatie. Hij heeft onze conclusies voorgelegd aan 11 werkgevers en schreef daar een goed hoofdstuk over.
Uit de gesprekken die Gregor Walz voerde bleek dat werkgevers over het algemeen een positief beeld hebben van de vakkennis van hbo’ers. Dat studenten toch met een achterstand beginnen wijten de werkgevers aan andere factoren. Gregor:
Werkgevers werken stapels sollicitatiebrieven door en ergeren zich eraan als daar dan heel veel gestandaardiseerde reacties tussen zitten. Voor hen is het belangrijk dat een sollicitatie heel goed aansluit op de functie waar het om gaat, en dat duidelijk is wat de kandidaat te brengen heeft. De werkgevers vermoeden dat studenten met een migratieachtergrond minder vaak van huis uit meekrijgen hoe ze effectief kunnen solliciteren, en dat kennelijk ook niet bij hun opleiding leren. Zo ontstaat er vanzelf ongelijkheid. Open sollicitaties, ongerichte brieven, kwantiteit in plaats van kwaliteit – werkgevers zitten er allemaal niet op te wachten.”
Eva Klooster adviseert daarom de opleidingen om studenten niet langer te stimuleren om op deze wijze te solliciteren, omdat hiermee ongelijke kansen in stand worden gehouden. Verder doet ze de aanbeveling regelmatig ontmoetingen tussen studenten en werkgevers te organiseren. Dat resulteert in betere kansen voor alle studenten mits de gesprekken met werkgevers goed worden voorbereid. Studenten hebben volgens Klooster ook zelf mogelijkheden om al tijdens de studieperiode aan gelijke arbeidsmarktkansen te werken.
Dat begint met de keuze voor een studierichting met goede arbeidsmarktperspectieven. Maar uit ons onderzoek blijkt dat bijbaantjes en de manier van netwerken een grotere rol spelen dan tot nu toe was gedacht. Het netwerk dat de hbo’ers opbouwt – via bijbanen, stages, traineeships en online-profilering – is bepalend voor de kans om in beeld te komen bij werkgevers. Hbo’ers met een migratieachtergrond hebben blijken vaker een bijbaan of een startersbaan te kiezen buiten de sector waarvoor zij worden of zijn opgeleid.
Het gehele onderzoek is hier te lezen.